Voorgeschiedenis
Woningeigenaren van woningen gelegen in het Groninger aardbevingsgebied lijden schade vanwege een andere waardeontwikkeling van hun woning ten opzichte van woningeigenaren van soortgelijke woningen buiten het aardbevingsgebied. Daarover bestaat al lange tijd consensus. In 2015 heeft de rechtbank Noord Nederland geoordeeld dat deze woningeigenaren gecompenseerd moeten worden. Dit ongeacht de vraag of er sprake is van fysieke schade en ongeacht de vraag of de woning is verkocht. Nadat de NAM in hoger beroep is gegaan is dit in 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opnieuw bevestigd.
De vraag die veel opkwam was hoe de schade begroot moest worden als een woningeigenaar schade claimde terwijl hij zijn woning nog niet had verkocht. Hoeveel schade heb je op dat moment? Kan die schade vergroot of verkleind worden in de toekomst? Wat is het moment van schadevaststelling? De Hoge Raad (het hoogste rechtsorgaan in Nederland) gaf aan dat de schade pas begroot zou kunnen worden als er sprake is van een “geofysisch voldoende stabiele toestand”. Het zou momenteel nog te onzeker zijn om een vergoeding toe te kennen. Kortom, een woningeigenaar kan schade claimen als zijn woning nog niet verkocht is maar omdat de bodem niet stabiel genoeg is (het is niet te voorzien hoe de frequentie en magnitude van aardbevingen in de toekomst zal zijn), kan er nog geen goede berekening gemaakt worden.
Dit is uiteraard een onwenselijke situatie, de rechtspraak heeft geoordeeld dat woningeigenaren gecompenseerd moeten worden en het is duidelijk dat op dít moment al schade bestaat, het is alleen niet bekend hoe groot deze schade is. Minister Wiebes heeft vervolgens een adviescommissie in het leven geroepen die de opdracht kreeg om te adviseren over een methode voor het begroten van schade door waardedaling. De commissie Hammerstein ging met deze opdracht aan de slag. Het betreft een tamelijk technisch advies waarbij het in deze blog te ver voert om alle zaken te bespreken. Het originele advies kunt u hier vinden. Het is op voorhand van belang te vermelden dat deze commissie na een uitgebreide analyse van de uitspraak van de Hoge Raad heeft aangegeven dat het mogelijk is om ook nu al tot schadevergoeding over te gaan.
Het toepassingsgebied
Een belangrijke vraag die beantwoord moest worden was de vraag wat het toepassingsgebied zou worden. Met andere woorden, in welk gebied kan nog met redelijke mate van waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat woningeigenaren nadeel ondervinden van de ligging van hun woning in het bevingsgebied. Het toepassingsgebied wordt door de commissie bepaald aan de hand van toegekende schadeclaims. In postcodegebieden met woningen met 40% of meer toegekende schade ten opzichte van de totale woningvoorraad heeft de commissie significante waardedaling geconstateerd. In postcodegebieden met 20-40% toegekende schade is dit beeld minder duidelijk, de waardedaling die wordt gevonden zou in dat geval statistisch niet significant zijn. In postcodegebieden met een lager percentage toegekende schade (minder dan 20%) wordt een positief prijseffect gevonden. Hierbij wordt door de commissie het vermoeden uitgesproken dat er sprake is van een zogenaamd ‘waterbedeffect’. Als Groningers vanwege de aardbevingen verhuizen naar plaatsen buiten het risicogebied, kunnen de prijzen daar juist stijgen. Onzes inziens is deze laatste bewering discutabel. De huidige markt wordt gekenmerkt door prijsstijgingen en er is ook een duidelijke trek te zien van bewoners van de stad Groningen die naar de randen van het bevingsgebied verhuizen vanwege economische redenen. De huizenprijzen liggen daar lager en men krijgt meer woning voor hetzelfde geld. Dit zou een deel van de prijsstijging kunnen verklaren naast de organische prijsstijgingen die in het gehele land op te merken zijn. Uiteraard kan er in zekere zin een waterbedeffect optreden maar dit effect lijkt ons in het licht van alle omstandigheden marginaal te zijn. Er mag niet te snel van uit worden gegaan dat de aardbevingsproblematiek in deze schil niet voor een negatieve of minder positieve waardeontwikkeling heeft gezorgd.
WOZ waarde
Om een zuivere schadebegroting te maken dient per individuele woning gekeken te worden wat de woning waard is en wat de woning waard had kunnen zijn op het moment dat er geen aardbevingsschaderisico’s zouden zijn. Onzes inziens ligt het voor de hand om in dat geval elke individuele woning te taxeren en deze woning te vergelijken met soortgelijke woningen in soortgelijke gebieden buiten het aardbevingsgebied. Dit is min of meer de methode die de NAM tot nog toe hanteert binnen de door de NAM in het leven geroepen “waarderegeling”. Groot nadeel hiervan is dat de bijkomende kosten extreem hoog zijn en het een enorme druk behelst om elke woning in het bevingsgebied te taxeren. De commissie Hammerstein heeft daarom geadviseerd om aansluiting te zoeken bij de WOZ waarde. De eeuwige discussie is en blijft in hoeverre de WOZ waarde de daadwerkelijke woningwaarde vertegenwoordigd maar ondanks dit gegeven zal de WOZ waarde als uitgangspunt worden genomen.
De compensatie
Nog niet alle details over de daadwerkelijke compensatie van elke individuele woning in de betroffen regio’s zijn momenteel bekend. Per postcodegebied zal gekeken worden hoeveel schademeldingen er zijn geweest en welk percentage van de schademeldingen is toegewezen. Aan de hand daarvan zal per postcodegebied aangegeven kunnen worden welk percentage als schadevergoeding kan worden uitgekeerd. Dit neemt niet weg dat er inmiddels duidelijke bandbreedtes bekend gemaakt zijn waarbinnen de schadebedragen variëren:
Opvallend ten aanzien van bovenstaande tabel is dat het toepassingsgebied van deze regeling groter is dan het toepassingsgebied dat de NAM hanteert binnen de waarderegeling (Appingedam, Delfzijl, Loppersum, Het Hogeland (voormalige gemeenten Bedum, Eemsmond, De Marne en Winsum), Midden-Groningen (voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren) en het grondgebied dat per 1-1-2016 tot de gemeente Ten Boer behoorde (en inmiddels deel uitmaakt van de gemeente Groningen). Dit heeft tot gevolg dat meer bewoners een beroep kunnen doen op de nieuwe waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen.
Mijn woning staat niet in het overzicht maar ik heb wel schade, wat te doen? Voor woningen gelegen in het gebied zoals in de tabel weergegeven wordt een regeling opgesteld. Dit wil echter niet zeggen dat u geen aanspraak heeft op een vergoeding als uw woning hier niet tussen staat. Indien het aantoonbaar is dat de waardeontwikkeling van uw woning in negatieve zin is beïnvloed door aardbevingsschade zal alsnog tot compensatie overgegaan moeten worden. Het grote verschil is echter dat u deze schade dient te bewijzen. Indien u van mening bent dat uw woningwaarde negatief is beïnvloed dan komen wij graag met u in contact om over deze mogelijkheden te spreken.
Waarderegeling of waardedalingsregeling?
Als u uw woning verkocht heeft en uw woning zowel onder het bereik van de waarderegeling (NAM) en de waardedalingsregeling (IMG) valt blijft de vraag over welke regeling voor u het best is. Omdat de exacte vergoeding van de IMG nog niet bekend is en de NAM per individuele woning maatwerk verricht is het eerlijke antwoord: “dat weten wij niet”. Wel kan worden aangegeven dat het IMG uitgaat van gemiddelden in een bepaald postcodegebied terwijl binnen de waarderegeling van de NAM elke woning afzonderlijk getaxeerd wordt en het verkoopproces met koper en verkoper wordt doorgenomen. Indien u een moeizaam verkoopproces heeft gehad waarvan de onderhandelingen sterk door de aanwezigheid van fysieke aardbevingsschade is beïnvloed of potentiële kopers afhaakten omdat zij het risico op wonen in het aardbevingsgebied niet aandurfden, dan is de kans groot dat u bovengemiddeld veel schade heeft gelegen. In dat geval is het voorzienbaar dat de waarderegeling van de NAM voor een betere compensatie zorgt. De regeling van het IMG zal met name positief zijn als er in uw omgeving veel schades gemeld zijn en u zelf minder problemen heeft ervaren. Indien het verkoopproces soepel is verlopen en u nauwelijks belemmeringen heeft ervaren terwijl dit in de buurt wel zo was, dan is de regeling van het IMG ogenschijnlijk beter.
Een waarderegelingsaanvraag kan tot één jaar na de levering van de verkochte woning worden ingediend bij de NAM. Als u uw woning recentelijk verkocht heeft of binnenkort gaat verkopen, dan kan het de moeite waard zijn om een verzoek bij de NAM in te dienen. De waardedalingsregeling van het IMG gaat pas in september van start en in het begin alleen voor Appingedam en Loppersum (twee maanden later volgt verdere openstelling). Wanneer een concept-taxatierapport van de NAM voorligt kan beoordeeld worden in hoeverre een eventueel voorgestelde vergoeding onzes inziens recht doet aan uw situatie. Gelijktijdig zal tegen die tijd meer informatie bekend zijn over de compensatie per postcodegebied van het IMG. In dat geval kan een zuivere vergelijking gemaakt worden en het beste aanbod worden geaccepteerd.
Let wel, deze afweging geldt alleen als u uw woning daadwerkelijk verkocht heeft. Als u schadevergoeding wilt claimen zonder verkoop, dan kunt u enkel aanspraak maken op de waardedalingsregeling van het IMG en zult u minimaal tot september moeten wachten.
Hoe nu verder?
Het advies van de commissie Hammerstein is overgenomen en de regeling gaat in september van start. In de tussentijd zullen nog een aantal open einden besproken en gepubliceerd moeten worden. Wij houden u hiervan op de hoogte. Als u in de tussentijd vragen heeft, gebruik wenst te maken van deze regelingen of juist niet in aanmerking komt maar wel schade heeft, dan kunt u uiteraard altijd contact met ons opnemen!
U hoeft de televisie maar aan te zetten, de krant open te slaan, Facebook, Instagram of Snapchat te checken om te weten dat Nederland te maken heeft met het coronavirus. U heeft zich waarschijnlijk verheugd op de paasdagen, zeker met een weersverwachting van circa 20°C in de provincie Groningen op eerste Paasdag. Misschien heeft u zelfs een vakantie gepland, met familie, vrienden of uw geliefde naar de Drentse heide, de Zeeuwse kust of het Limburgse Heuvellandschap om aldaar in een tent, stacaravan, recreatiewoning, hotel of Pipowagen te verblijven. Door overheidsmaatregelen is het echter in sommige gevallen verboden om uw vakantie daadwerkelijk daar door te brengen of er zijn zoveel beperkingen ingesteld dat de lol er wel een beetje van af is. U belt met de aanbieder, de aanbieder begrijpt uw situatie heel goed en geeft aan dat hij ook een moeilijke tijd doormaakt ten tijde van de coronacrisis. Hij heeft een goede oplossing voor u en biedt een voucher aan, moet u die accepteren?
De voucher
De voucher (of beter gezegd een voucher, er bestaat geen universele regeling) is een creatieve oplossing van ondernemers om de consument zo goed als mogelijk tegemoet te komen met de intentie om zelf het hoofd boven water te kunnen houden. Een voucher is in feite niets anders dan een tegoedbon die onder bepaalde voorwaarden kan worden ingeleverd voor een product of een dienst. Als u een bepaald bedrag vooruit heeft betaald dan kan het zo zijn dat de onderneming dit bedrag al heeft geïnvesteerd in uw verblijf (bijvoorbeeld door zelf producten of diensten aan te schaffen, personeel te betalen e.d.). Als elke consument gelijktijdig geld terug vraagt of als het bedrag nog moet worden voldaan, de vakantie annuleert, dan is het voorzienbaar dat een onderneming in acute geldnood komt en mogelijk failliet gaat. Om dit te voorkomen worden veel vouchers aangeboden met het doel om de boeking tot nader order uit te stellen. Welke voorwaarden hieraan verbonden zijn hangt sterk af van de onderneming waar u zaken mee heeft gedaan. In veel gevallen zal en consument waarschijnlijk goed kunnen leven met de gestelde voorwaarden en kan een voucher geaccepteerd worden maar wat nu als u dit niet kunt, moet u dan een voucher accepteren of kunt u uw geld terug krijgen?
Geld terug of vakantie annuleren
In principe heeft u het recht om uw geld terug te krijgen of de vakantie te annuleren. U heeft een overeenkomst gesloten met een onderneming, de onderneming moet u een bepaald product of een dienst leveren en u moet de afgesproken prijs daarvoor betalen. Normaal gesproken is dit een logisch gegeven en zal dit geen problemen opleveren. Doordat veel organisaties (al dan niet vanuit overheidswege) niet de (volledige) dienstverlening kunnen leveren zoals dat met u is overeengekomen, kan de onderneming niet aan de overeengekomen verplichtingen voldoen. Hierbij is het van belang om te kijken naar de specifieke beperkingen:
Volledig verbod vanuit overheidswege
De meest verstrekkende beperking houdt in dat de Rijks- en/of lokale overheid het aan ondernemers verboden heeft om open te gaan of u de toegang ontzegt om naar de afgesproken vakantieplaats te komen. In dat geval is er sprake van een overmachtssituatie:
Artikel 6:75 BW
Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
In veel overeenkomsten of algemene voorwaarden zijn bepalingen opgenomen waarin wordt aangegeven wat er moet gebeuren in dergelijke situaties (garanties en/of exoneraties). Het is daarom van groot belang om in dat geval de overeenkomst te bekijken. Indien geen afwijkende zaken zijn overeengekomen kan de overeenkomst met de ondernemer ontbonden worden. Dit betekent concreet dat toekomstige betalingen niet meer verricht hoeven te worden en reeds betaalde gelden teruggegeven moeten worden.
Beperkt verbod vanuit overheidswege
Met name bij campings geldt op dit moment de maatregel dat veel campings open mogen zijn maar het sanitair niet gebruikt mag worden. Afhankelijk van de vraag in hoeverre u dit sanitair moet kunnen gebruiken om redelijkerwijs een goede vakantie te kunnen hebben, kan de overeenkomst al dan niet ontbonden worden. Als u met een tentje op de camping staat en u geen gebruik kunt maken van toiletgebouwen en douches, dan kan u in alle redelijkheid niet het genot verschaft worden dat u had mogen verwachten bij het boeken van de campingplaats. In dat geval kunt de overeenkomst ontbinden en heeft u recht op teruggave van uw geld. Als u een huisje huurt met eigen privévoorzieningen, dan kunt u in principe ‘gewoon’ gebruik maken van dit huisje en heeft u geen bijzonder nadeel (behalve dat de sfeer waarschijnlijk anders zou zijn), in dat geval heeft u naar alle waarschijnlijkheid geen recht op teruggave of annulering. Indien u een voucher krijgt aangeboden zal dit snel als een mooi alternatief kunnen worden gezien.
Vrijwillige beperkingen van de ondernemer
Sommige ondernemers leggen zichzelf beperkingen op terwijl dit vanuit overheidswege niet strikt noodzakelijk zou zijn. Afgezien van eventuele bijzondere omstandigheden die de ondernemer redelijkerwijs geen keuze laten, is het in beginsel zo dat het risico op niet-nakoming in dat geval volledig voor de ondernemer blijft. Als u geen aangeboden voucher wenst te accepteren en de ondernemer heeft aangegeven niet aan de overeenkomst te kunnen voldoen. Dan kunt u de overeenkomst ontbinden en uw geld terug vragen. Let wel, dit kan anders zijn als de beperkingen dusdanig gering zijn dat een redelijk normaal verblijf alsnog mogelijk is, in dat geval kunt u ‘gewoon’ komen naar uw verblijf en is de ondernemer niet zonder meer verplicht om uw geld terug te geven.
Voucher of geld terug, wat moet ik kiezen?
Als de onderneming waar u een overeenkomst mee gesloten heeft, bij een (recreatie)branchevereniging is aangesloten, is er vaak veel aan gedaan om goede voorwaarden voor u als consument te creëren. Dit om te voorkomen dat u uw geld terug vraagt en ondernemingen in economisch zwaar weer belanden. Zo bestaan er vouchers die beschermen tegen faillissement van de onderneming waardoor bij faillissement, u uw voucher ook bij een andere onderneming kunt gebruiken. Als u uw geld terugvraagt en de onderneming failliet gaat, dan is het maar zeer de vraag of u uw geld ooit terug ziet. Een nadeel van vouchers is dat zij vaak een beperkte geldigheidsduur hebben en uw wensen naar verloop van tijd kunnen veranderen. Nu de paasvakantie in duigen is gevallen, is het doel van de vakantie misschien voorbij en is teruggave van geld mogelijk een beter alternatief.
Het blijft een persoonlijke afweging waarbij ook veel afhangt van de mate van (on)mogelijkheden om de vakantie zo goed en zo kwaad als het gaat toch te kunnen genieten. Als dit goeddeels mogelijk is maar u er gezien de omstandigheden geen zin meer in heeft, dan is een voucher een prima alternatief. Als uw vakantie niet door kan gaan en uw het betaalde geld hard nodig heeft of het niet ziet zitten om de vakantie in de toekomst alsnog te houden, dan zal teruggave het betere alternatief zijn. Het accepteren van een voucher is maatschappelijk gezien het meest wenselijk, teruggave van geld of annulering van een vakantie kan gezien persoonlijke omstandigheden soms beter zijn. De keuze is aan u. Heeft u vragen of ondervindt u problemen? Neemt u dan contact met ons op!
Bovenstaande blog geeft algemene gezichtspunten weer ten aanzien van vouchers maar kan niet worden opgevat als een op maat gemaakt juridisch advies. Heeft u een persoonlijke vraag? Neem dan vrijblijvend contact met ons op om uw specifieke situatie te bespreken.
Vele kranten schrijven er al over, een economische crisis als gevolg van het coronavirus lijkt bijna onontkoombaar. Hele bedrijfssectoren vallen stil en de gevolgen voor de werknemers zijn niet mals. Iedereen heeft natuurlijk gehoord over de sluiting van alle horecagelegenheden, één van de grootste sectoren in Nederland. Daarnaast kennen we de verhalen van bijvoorbeeld de KLM, waar vele mensen ontslag hebben gekregen. Maar ook kleine ondernemingen worden hard getroffen en ZZP’ers verliezen opdrachten. De verwachtingen voor de komende weken zijn nog slechter en langdurige inkomensvermindering zal voor verschillende faillissementen zorgen. Of u nu ZZP’er, flexwerker, werknemer in loondienst of een grote werkgever bent, u zult de gevolgen van het coronavirus de komende tijd waarschijnlijk gaan merken. De Rechtswinkel Veendam zal in deze blog duidelijkheid scheppen over enkele maatregelen die worden getroffen, zodat u goed voorbereid bent op eventuele gevolgen en weet wat u kunt verwachten.
Het kabinet
Het kabinet heeft aangekondigd zich in te gaan zetten voor ondernemers, om te proberen de economische schade van het coronavirus te beperken. Het kabinet kan zo’n 90 miljard euro extra beschikbaar stellen om de economie te ondersteunen. Er zijn verschillende regelingen van kracht waardoor werkgevers, ZZP’ers en kleine ondernemingen (hopelijk) de crisisperiode kunnen overbruggen. De overheid zal bijvoorbeeld zelf grotendeels garant staan bij het aanvragen van een overbruggingskrediet bij de banken. Daarnaast wordt er hulp geboden aan ZZP’ers vanuit het kabinet.
Wat moeten werkgevers doen?
Het advies van de Rijksoverheid aan werkgevers is om werknemers in elk geval tot en met 6 april 2020 zo veel mogelijk thuis te laten werken. Bekijk dus of thuiswerken voor uw werknemers mogelijk is. Daarnaast doet de Rijksoverheid een oproep om de werktijden van de werknemers zoveel mogelijk te spreiden. Op deze manier komen de werknemers zo min mogelijk met de rest van de collega’s in aanraking.
Daarnaast stelt de overheid de werkgever verplicht om een gezonde en veilige werkomgeving te waarborgen. Daarom kan het zijn dat een werknemer de toegang tot de werkvloer wordt geweigerd, als hier goede redenen voor zijn. Binnen de vitale beroepen (zorginstellingen, politie, brandweer, elektriciteit etc.) is het belangrijk dat de werknemers die geen klachten hebben zoveel mogelijk doorwerken.
Wat moeten werkgevers doen wanneer een werknemer in quarantaine moet blijven? De werknemer is ziek en moet in principe het loon doorbetaald krijgen. De dagen dat de werknemer ziek is kunnen dan ook niet als vakantiedagen gelden, maar moeten als ziekteverlofdagen gekenmerkt worden. Ook wanneer personeel nog in het buitenland ‘vast’ zit, moeten deze werknemers in principe doorbetaald worden. Het hangt echter van de specifieke omstandigheden en van het lokale arbeidsrecht per land af welke regels er precies gelden.
Hulp aan ZZP’ers
Het kabinet is aan het kijken hoe er hulp geboden kan worden aan ZZP’ers. Een ZZP’er (zelfstandige zonder personeel) is zelfstandig bij het aantrekken, inrichten en uitvoeren van zijn werkzaamheden. Hierbij is er geen sprake van meewerkend personeel. Dit betekent ook dat hij/zij zelf voor de eventuele risico’s staat. Dit zorgt er dan ook voor dat ZZP’ers getroffen worden door de economische gevolgen van het coronavirus. Wanneer het werk afneemt – wat in de komende weken zal gebeuren en in veel gevallen al bezig is – heeft een ZZP’er automatisch minder of geen inkomen meer. Veel ZZP’ers hebben last van afzeggingen of een afname van klanten en klussen. ZZP’ers kunnen aanspraak maken op de BMKB-regeling om een overbruggingskrediet aan te vragen.
De BMKB-regeling
De borgstelling midden- en kleinbedrijf (BMKB) is in sinds 16 maart 2020 verruimd, als gevolg van de economische zorgen die volgen op het coronavirus. De regeling maakt het voor ondernemers makkelijker om geld te lenen bij kredietverstrekkers zoals bijvoorbeeld banken. Normaal gesproken staat de overheid garant voor 50% van het krediet dat verstrekt wordt aan de ondernemer. Met de verruiming van de BMKB-regeling stelt de overheid nu 90% van het bedrag beschikbaar als borg. Hierdoor zullen banken makkelijker en sneller krediet kunnen verruimen en hierdoor hebben ondernemers de mogelijkheid om eerder en meer geld te lenen.
De BMKB-regeling kan ook door ondernemers gebruikt worden om hun rekening courant-krediet te verhogen. Het rekening courant-krediet is het bedrag dat een ondernemer rood mag staan. Dit is essentieel voor ondernemers, omdat vele kosten en vaste lasten wel doorlopen, terwijl er geen nieuwe inkomsten binnenkomen. Hierdoor zal het voor veel ondernemers op het punt komen dat ze rood komen te staan. Met de BMKB-regeling hoopt de overheid te voorkomen dat het mislopen van inkomsten een grote groep ondernemers de kop zal kosten.
Werktijdverkorting
Werktijdverkorting is precies wat het woord al zegt – de werktijd van de werknemers wordt verkort. Dit was bedoeld voor bedrijven die tijdelijk geen of niet genoeg werk meer hebben voor (een deel van) het personeel, door omstandigheden die buiten het normale ondernemersrisico vallen – zoals in dit geval het coronavirus. Echter, in de laatste paar dagen is de werktijdverkorting-regeling zo vaak aangevraagd dat de Rijksoverheid het niet meer aankan. Daarnaast is gebleken dat de werktijdverkortingsregeling niet in alle gevallen de goede oplossing is. Op dit moment is het dan ook niet meer mogelijk om werktijdverkorting aan te vragen. Ter vervanging komt er een nieuwe regeling voor de tegemoetkoming van de loonkosten.
Wanneer u al een toekenning voor werktijdverkorting gekregen heeft, blijft de vergunning van kracht. Wanneer u de werktijdverkorting pas geleden heeft aangevraagd maar nog geen toezegging heeft gehad, zal u moeten wachten op bericht hierover. De aanvraag zal worden behandeld als een aanvraag voor de nieuwe regeling. Wanneer uw vergunning voor werktijdverkorting afloopt en u verlenging wilt, zult u gebruik moeten maken van de nieuwe regeling.
Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)
De regeling werktijdverkorting is gestopt als maatregel. Deze regeling bleek niet genoeg toegesneden op de ingrijpende gevolgen van de corona-uitbraak voor Nederlandse bedrijven en organisaties. Daarom komt er een nieuwe regeling voor de tegemoetkoming van de loonkosten. Een aanvraag voor de nieuwe tegemoetkomingsregeling kunt u indienen bij het UWV.
Werkgevers kunnen een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming in de loonkosten. Wordt deze aanvraag goedgekeurd, dan ontvangen ze van het UWV een voorschot. Op deze manier kunnen werknemers met een vast en flexibel contract worden doorbetaald.
De tegemoetkoming kan voor 3 maanden worden aangevraagd en daarna is er mogelijkheid tot verlenging van een extra 3 maanden. Een werkgever komt in aanmerking voor de tegemoetkoming in loonkosten wanneer er een omzetverlies van tenminste 20% wordt verwacht. Deze omzetdaling wordt gemeten vanaf 1 maart 2020.
De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de omzetdaling en is maximaal 90% van de loonsom. Hieronder vindt u een overzicht van een aantal voorbeelden van hoe de relatie tussen de daling van de omzet en de procentuele hoogte van de tegemoetkoming zich verhoudt:
Op basis van de aanvraag bepaald het UWV de hoogte van het voorschot, ter hoogte van 80% van de verwachte tegemoetkoming. Achteraf kan worden vastgesteld wat de werkelijke daling in de omzet is geweest en zullen de bedragen worden gecorrigeerd.
Het bijzondere aan deze maatregel, in vergelijking met de werktijdverkortingsregeling is dat een werkgever ook een NOW-aanvraag kan indienen voor werknemers waarvoor een werkgever geen loondoorbetalingsplicht heeft. Hierbij kunt u denken aan werknemers met een oproepcontract/nul-urencontract. Ook uitzendbureaus kunnen voor alle uitzendkrachten die bij hen in dienst zijn een tegemoetkoming in loonkosten aanvragen.
Op deze manier worden zoveel mogelijk werknemers doorbetaald tijdens de periode dat het coronavirus heerst en er hoogstwaarschijnlijk minder werk te doen is. Daarnaast kunnen bedrijven hun personeel gewoon aanhouden maar hoeven ze hiervoor niet alle kosten te dragen.
De hierboven besproken regelingen zijn de regelingen waar het meest gebruik van gemaakt wordt en die voor de meeste situaties zullen voldoen. Echter, er zijn natuurlijk ook uitzonderingen en andere gevallen. Wilt u meer weten over speciale gevallen, dan staat de Rechtswinkel Veendam voor u klaar. Neem contact met ons op via telefoon of e-mail met eventuele vragen.
Echtscheiding is een ingrijpende gebeurtenis en kan grote financiële gevolgen hebben voor de betrokkenen. Indien partners (door middel van huwelijk of een geregistreerd partnerschap om welke reden dan ook uit elkaar gaan betekent dit niet dat zij daarmee ook hun financiële betrekkingen beëindigen. Dit ziet niet enkel op de verdeling van geld en goed maar ook op de onderhoudsverplichting die rechtstreeks voortvloeit uit de wet. In de themamaand echtscheiding berichten wij vandaag over de zaken rondom kinder- en partneralimentatie. Omdat de regels op 1 januari 2020 gaan veranderen, zullen wij met name aandacht besteden aan de veranderende regelgeving.
Wanneer bestaat er recht op partneralimentatie?
Op dit moment betaalt een ex-partner met de meeste (en bij voldoende) draagkracht twaalf jaren lang partneralimentatie tenzij u onderling andere afspraken maakt. Indien de partners geen kinderen hebben en korter dan vijf jaren gehuwd zijn geweest, dan is de wettelijke alimentatieduur beperkt tot de tijd dat u daadwerkelijk gehuwd bent geweest. Hier geldt echter ook dat er onderling andere afspraken gemaakt kunnen worden. Met de wet herziening partneralimentatie zal er vanaf 1 januari 2020 het nodige veranderen. Vanaf deze datum wordt de duur beperkt tot de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaar. Hierop zijn echter een aantal uitzonderingen:
Wat is de hoogte van partneralimentatie?
De hoogte van de partneralimentatie wordt vaak afgestemd met een daartoe deskundig advocaat of medewerker. Hierbij zijn vele factoren van belang waarbij het zaak is om niet alleen naar de hoogte te kijken, maar eveneens naar de draagkracht van zowel de betalende als de ontvangende partner. In de praktijk blijkt dat goede nakomingsmogelijkheden minstens zo belangrijk zijn als de afspraken omtrent de hoogte van de vergoeding. Het is daarbij van belang dat deze afspraken ook niet in beton gegoten zijn, de betalende partner kan veranderingen in inkomen doormaken waardoor ook de hoogte van de alimentatie moet worden herzien. Dit vraagt om een goede overeenkomst waar beide partijen achter kunnen staan. Graag bespreken wij in een persoonlijk en vrijblijvend gesprek de mogelijkheden om tot een deugdelijke en uitgebalanceerde overeenkomst te komen. Indien partners er onderling niet uitkomen kan een juridische procedure bij de rechtbank gestart worden om een resultaat af te dwingen.
Kinderalimentatie
Alhoewel kinderen op hun achttiende officieel volwassen zijn, zijn de ouders verplicht om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen tot 21 jaar. Evenals bij partneralimentatie is het van belang om hier onderling goede afspraken over te maken. Daarbij is het onder andere van belang om goed te kijken naar de behoeftigheid van het kind. Wat zijn de daadwerkelijke (redelijk te maken) kosten voor levensonderhoud en studie en in hoeverre kan het kind in zijn eigen behoeften voorzien (bijvoorbeeld door inkomsten uit bijbanen). Indien hierin een tekort bestaat is het goed om naast de partneralimentatie, hierover aanvullende afspraken te maken. Hier geldt ook dat indien de partners er onderling niet uitkomen, een gang naar de rechtbank mogelijk is.
Fiscale aspecten
De alimentatie ontvangende partner dient de ontvangen gelden op te geven als inkomen bij de belastingdienst. De belastingdienst ziet ontvangen alimentatie als een vorm van inkomen waarover inkomstenbelasting betaald moet worden. Daarnaast kan het in bepaalde gevallen zo zijn dat er ook een bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet afgedragen moet worden. De kosten voor onderhoudsverplichting mogen echter als aftrekpost op het inkomen opgegeven waardoor het belastbaar inkomen lager uitvalt op de site van de belastingdienst wordt het navolgende aangegeven:
===
U mag de volgende onderhoudsverplichtingen aftrekken:
De volgende kosten zijn niet aftrekbaar:
===
Bovenstaand overzicht is een beknopte en feitelijke weergave voor kinder- en partneralimentatie en kan niet worden opgevat als juridisch advies. Heeft u een persoonlijke vraag? Neem dan vrijblijvend contact met ons op om uw persoonlijke situatie te bespreken.
Het is een van de meest ingrijpende gebeurtenissen. Indien partners (huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenwonend met gezamenlijk gezag) om welke reden dan ook uit elkaar gaan en zij minderjarige kinderen hebben dan moet er samen een ouderschapsplan worden opgesteld. In dit ouderschapsplan worden afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen. Alhoewel ouders veelal aangeven het belang van het kind centraal te stellen, blijkt in de praktijk dat er vaak grote verschillen van inzicht bestaan over de vraag welke afspraken de kind-belangen het best dienen. In de themamaand echtscheiding berichten wij vandaag over de zaken rondom het ouderschapsplan.
Wat moet er in een ouderschapsplan staan?
In eerste instantie is het van belang om de zorg en opvoedingstaken onder de ouders te verdelen. Een veel voorkomende verdeling betreft het co-ouderschap. Hierbij verdeelt u de zorgtaken en bijbehorende kosten evenredig over de ouders. Daarbij moet onder andere rekening worden gehouden met werktijden, schooltijden, vakanties en regelingen voor feestdagen. Een andere mogelijkheid is dat het kind of de kinderen bij één van de ouders gaat wonen en in het plan wordt vastgelegd hoe vaak de andere ouder (en eventueel opa’s, oma’s en andere familieleden) het kind kan zien. Het is daarbij van belang om naast de verdeling zoals bij co-ouderschap ook rekening te houden met buitenschoolse activiteiten van de kinderen (denk bijvoorbeeld aan sport, hobby’s en spelen met vrienden).
De wensen van kinderen
Het is belangrijk dat de kinderen bij het plan worden betrokken. Het belang daarvan zal toenemen naarmate de kinderen ouder zijn en duidelijker kunnen verwoorden welke wensen en verwachtingen zij hebben. Uiteraard zijn de ouders de gezamenlijk opvoeders en is het niet zo dat er altijd uitvoering moét worden gegeven aan de wensen van het kind doch moeten deze serieus in het plan betrokken worden.
De regeling
Als ouders bent u vrij om zelfstandig vorm en inhoud te geven aan het ouderschapsplan. Bedenk echter wel dat het goed is om zaken duidelijk vast te leggen zodat nadien minder snel discussies ontstaan over de gemaakte (of juist niet gemaakte) afspraken. Het is in ieder geval belangrijk om af te spreken bij welke ouder het kind gaat wonen. Dit is ook bij co-ouderschap het geval vanwege de inschrijving bij de gemeente (GBA) en de vraag wie kinderalimentatie ontvangt. Daarnaast is het van belang om aan te geven op welke dagen het kind bij welke ouder verblijft, wie voor het vervoer verantwoordelijk is, hoe zaken omtrent onderwijs, zorg, verjaardagen, feestdagen en vakanties geregeld worden. Omdat de vormgeving niet vast ligt is het goed om als ouders af te wegen welke zaken wel en niet worden vastgelegd. Het is zaak om de meest belangrijke zaken schriftelijk te regelen maar tegelijkertijd enige ruimte open te laten om in goed onderling overleg nadere afspraken te maken voor situaties die niet voorzienbaar waren bij het opstellen van het convenant. Hoe groot deze ruimte zou moeten zijn is enigszins afhankelijk van de mate waarin de ouders elkaar wederzijds vertrouwen. Concreet gezien is het zaak om in ieder geval de navolgende punten vast te leggen:
Heeft u een geschil over het ouderschapsplan?
Na een aantal goede gesprekken zijn ouders over het algemeen redelijk tevreden met de gemaakte onderlinge afspraken. Naar verloop van tijd kan er echter een verschil van inzicht ontstaan over de vormgeving, uitwerking of niet-nakoming van gemaakte afspraken. Daarnaast is het goed mogelijk dat bepaalde gemaakte afspraken niet langer wenselijk zijn vanwege veranderde omstandigheden. Het is van belang om als ouders elkaar goed op de hoogte te blijven houden van de ontwikkelingen van het kind en de nakoming van het plan met elkaar te bespreken. Het is daarbij aan te raden om eens in de zes maanden de voortgang met elkaar te evalueren en indien noodzakelijk bepaalde gemaakte afspraken schriftelijk te wijzigen.
Heeft u advies of hulp nodig bij het opstellen van een ouderschapsplan? Neemt u dan gerust vrijblijvend contact met ons op zodat wij uw persoonlijke situatie kunnen bespreken.
Het arbeidsrecht gaat veranderen. Op 1 januari 2020 treedt de Wet Arbeidsmarkt in Balans in werking. Het doel van deze wet is om werkgevers aan te sporen eerder een vast dienstverband aan te bieden, tegelijkertijd worden de ontslagregels verder versoepeld. De wet bevat een aantal maatregelen die grofweg in een drietal categorieën onder te verdelen zijn; het ontslagrecht, de flexibele arbeid en de WW-premie. In de themamaand arbeidsrecht nemen wij vandaag de wijzigingen met betrekking tot de WW-premie onder de loep.
Waarom veranderen de regels omtrent de WW?
De WW-premieberekeningen zijn ietwat complex van aard maar in zijn algemeenheid kan gezegd worden dat in de huidige situatie de WW-premie voor werkgevers in twee zaken is onderverdeeld. De eerste zes maanden na werkloosheid van een werknemer betaalt de werkgever een premiedifferentiatie en een WW-sectorpremie. De hoogte van de sectorpremie is grotendeels afhankelijk van de risico’s op werkloosheid binnen een bepaalde sector. Hoe hoger het risico op werkloosheid, hoe hoger de sectorpremie. In de praktijk blijkt de doelmatigheid van sectorpremies echter tekort te schieten. Zo kunnen er discussies ontstaan binnen welke sectoren ondernemingen worden ingedeeld en komt het vaak voor dat een onderneming in verschillende sectoren kan worden ingedeeld. Ondanks dat hier in de voorbijgaande jaren een groot aantal uitspraken over gedaan is, vindt de overheid het wenselijk om het systeem te vereenvoudigen.
De versimpeling houdt in dat de WW-premie die voor een werknemer betaald moet worden uitsluitend nog onderverdeeld is in een hoog en laag tarief. De achterliggende gedachte daarbij is dat het voor werkgevers een extra motivatie is om eerder onbepaalde tijdsovereenkomsten aan werknemers aan te bieden.
Wat is een hoog en laag tarief en hoe wordt bepaald welk tarief betaald moet worden?
Indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (niet zijnde een oproepovereenkomst) dan betaalt de werkgever het tarief dat als lage premie wordt gezien. De lage WW premie is eveneens van toepassing als de werknemer jonger dan 21 jaren is en hij maximaal 52 uren per kalendermaand arbeid verricht waarbij hij recht heeft op loon. Voor werkenden middels een BBL overeenkomst geldt ook het lage tarief. De werkgever die een uitkering werknemersverzekeringen (WW, ZW, WIA, WAO, WAZO) betaalt als werkgeversbetaling of als eigenrisicodrager is over dat gedeelte ook de WW-premie verschuldigd.
Voor alle overige contractsvormen is een werkgever gehouden om de hoge premie te betalen.
Aandachtspunten
In eerste instantie moet worden gekeken of alle werknemers binnen de onderneming een schriftelijke arbeidsovereenkomst met de werkgever zijn aangegaan. Indien dit niet zo is wordt vrijwel altijd het hoge tarief betaald. Daarnaast is het van belang om te kijken naar de situatie op de eerste dag van het aangiftetijdvak. Deze datum is doorslaggevend voor de bepaling welk tarief van toepassing is. Als laatste is het goed om als werkgever te bekijken of oproepovereenkomsten nog langer wenselijk zijn. Indien een oproepkracht min of meer vaste uren heeft en u deze oproepkracht in vaste dienst kan worden genomen. Dan kan het voordelig zijn om de arbeidsovereenkomst vroegtijdig om te zetten. Een en ander is met name een persoonlijke afweging dat van meer afhangt dan de premieverschillen, doch is de besparing op WW premies een concreet argument om in de afweging te betrekken.
Bovenstaand overzicht is een beknopte en feitelijke weergave voor veranderende regels in het arbeidsrecht en kan niet worden opgevat als juridisch advies. Heeft u een persoonlijke vraag? Neem dan vrijblijvend contact met ons op om uw specifieke situatie te bespreken.
Op 1 januari 2020 treedt de Wet Arbeidsmarkt in Balans in werking. Hierdoor verandert het arbeidsrecht. Deze wet bevat een aantal maatregelen die betrekking hebben op flexibele arbeid. In de themamaand arbeidsrecht nemen wij vandaag de veranderingen voor tijdelijke contracten en payroll onder de loep.
Met de invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans is het de intentie van de wetgever om vaste banen minder vast te maken en flexibele banen minder flexibel. Dit om werkgevers aan te sporen om werknemers eerder een vaste baan aan te bieden en aan te sluiten bij ‘veranderende marktomstandigheden’. Bij de behandeling van het (toen nog) wetsvoorstel werd er het volgende over geschreven:
“Het kabinet zet met een breed pakket aan maatregelen in op het verkleinen van de kloof tussen vaste contracten en flexibele arbeid. Beoogd wordt dat het voor werkgevers aantrekkelijker wordt om een vast contract aan te gaan en dat voor werkenden meer perspectief op zekerheid ontstaat. Dit moet leiden tot bestendiger arbeidsrelaties die aansluiten bij de behoeften van werkgevers en werknemers. Daarom worden in dit wetsvoorstel voorstellen gedaan om de wetgeving op het terrein van flexibele arbeid en het ontslagrecht te herzien. Ook wordt het aanbieden van een vast contract aantrekkelijker gemaakt door de WW-premie voor vaste contracten lager vast te stellen dan voor tijdelijke contracten. Deze voorstellen maken onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen die in samenhang bezien een nieuwe balans op de arbeidsmarkt aanbrengen tussen zekerheid en kansen voor werkgevers, werknemers en zzp’ers.” – Kamerstukken II 2017/18, 29544, nr. 813.
Oproepkrachten
Concrete gevolgen van de veranderde wetgeving bestaan met name voor oproepkrachten. Veel oproepkrachten hebben een nul-urencontract of een min-max contract waarin is overeengekomen dat bij onvoldoende werk, een werknemer niet wordt opgeroepen en daarom ook niet wordt uitbetaald. Desalniettemin moet de werknemer vaak wel beschikbaar zijn op bepaalde dagen of dagdelen zonder voldoende zekerheid dat hij daadwerkelijk wordt opgeroepen.
Met de invoering van de WAB geldt straks voor alle oproepovereenkomsten dat per oproep tenminste drie uren moeten worden uitbetaald (werkt u twee uren, dan moet de werkgever u drie uren uitbetalen, werkt u vier uren, dan krijgt u vier uren betaald). Daarnaast moet de werkgever vanaf 1 januari de oproepkracht ten minste vier dagen van tevoren oproepen. Als dat niet gebeurt is de werknemer niet verplicht om te komen werken. Desalniettemin adviseren wij werknemers om (als er geen noemenswaardige bezwaren bestaan), niet al te lichtzinnig tot weigering over te gaan. Indien de werkgever terugkomt op zijn oproep door het aantal uren te wijzigen of de oproep in te trekken, dan moet alsnog het loon betaald worden over de uren dat de werknemer in eerste instantie was opgeroepen. Voor seizoenarbeiders bestaat de mogelijkheid om bij cao af te wijken van deze wijzigingen.
Indien u twaalf maanden als werknemer werkzaam bent geweest en de werkgever nog geen garantie-uren gegeven heeft, dan is de werkgever verplicht om u een aanbod te doen dat overeenkomt met het gemiddelde aantal uren dat in de afgelopen twaalf maanden daadwerkelijk gewerkt is. Een uitsluiting van een loondoorbetalingsverplichting bij onvoldoende werk is dan niet meer mogelijk. Voor seizoenarbeiders bestaat de mogelijkheid om bij cao af te wijken van deze wijziging.
Een andere belangrijke wijziging heeft te maken met de opzegtermijn voor een werknemer. Deze wordt in vrijwel alle gevallen verkort tot slechts vier dagen! De gedachte hierachter is dat een werknemer snel van baan moet kunnen veranderen indien hij bij een nieuwe werkgever meer zekerheid kan krijgen.
Payroll
Alhoewel payrollers sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid al min of meer dezelfde rechten hebben verkregen als reguliere werknemers, worden hun rechten met de invoer van de Wet Werk in Balans verder versterkt. Zo zijn werkgevers/opdrachtgevers verplicht om dezelfde primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden aan zowel het ‘eigen’ personeel als aan payrollers aan te bieden. Een belangrijke uitzondering blijft echter de regelingen omtrent pensioen. Desalniettemin dient de payroller ook de gelegenheid te hebben om een goed pensioen op te kunnen bouwen waardoor de keuze bestaat om deel te nemen aan de pensioenregeling van de opdrachtgever (voor zover deze aanwezig is) dan wel een eigen pensioenregeling te treffen waaraan de opdrachtgever bij zal moeten dragen. Deze laatste mogelijkheid is nieuw waarbij rekening moet worden gehouden met diverse (met name fiscale) factoren. Deze nieuwe payroll-pensioenregeling zal vanaf 1 januari 2021 worden ingevoerd om zodoende partijen nog enige tijd te gunnen om een goede regeling met elkaar af te spreken en aan de voorwaarden voor payroll pensioen te kunnen voldoen. Welke optie voor een payroller aantrekkelijker is, zal afhangen van diverse persoonlijke factoren en omstandigheden waarover wij u in een persoonlijk gesprek graag nader vrijblijvend adviseren.
Bovenstaand overzicht is een beknopte en feitelijke weergave voor veranderende regels in het arbeidsrecht en kan niet worden opgevat als juridisch advies. Heeft u een persoonlijke vraag? Neem dan vrijblijvend contact met ons op om uw specifieke situatie te bespreken.
Het arbeidsrecht gaat veranderen. Op 1 januari 2020 treedt de Wet Arbeidsmarkt in Balans in werking. Het doel van deze wet is om werkgevers aan te sporen eerder een vast dienstverband aan te bieden, tegelijkertijd worden de ontslagregels verder versoepeld. De wet bevat een aantal maatregelen die grofweg in een drietal categorieën onder te verdelen zijn; het ontslagrecht, de flexibele arbeid en de WW-premie. In de themamaand arbeidsrecht nemen wij vandaag de veranderingen in het ontslagrecht onder de loep.
De proeftijd
Volgens de wet mag er een proeftijd van maximaal een maand overeengekomen worden bij een tijdelijke arbeidsovereenkomst van meer dan zes maanden en korter dan twee jaar of wanneer een tijdelijke arbeidsovereenkomst geen einddatum heeft. Dit is afgezien van eventuele afwijkingen bij cao. De proeftijd kan maximaal twee maanden duren als het om een vast dienstverband gaat. Bij een tijdelijke overeenkomst van zes maanden of korter mag geen proeftijd overeengekomen worden. Het idee achter de Wet Arbeidsmarkt in Balans is dat een werkgever sneller een vast dienstverband aanbiedt. Om dit mogelijk te maken wordt de werkgever extra tijd gegund om te beoordelen of een werknemer goed functioneert. Dit heeft tot gevolg dat bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, de maximale proeftijd niet langer twee, maar vanaf 1 januari 2020 vijf maanden mag bedragen. Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van minimaal twee jaar mag de proeftijd niet langer maximaal twee maar maximaal drie maanden bedragen. In alle overige situaties worden de regels omtrent proeftijd niet veranderd.
De invoering van de cumulatiegrond
Een werkgever mag een werknemer ontslaan als hij kan bewijzen dat aan één van de volgende gronden voldaan wordt:
Voor een werkgever is het altijd lastig om te bewijzen dat aan één van deze ontslaggronden volledig is voldaan. Hiervoor moet hij een goed onderbouwd ontslagdossier hebben die voldoende overtuigend is. Door de invoering van het cumulatiebeginsel wordt het voor een werkgever iets gemakkelijker om een werknemer te ontslaan. Een optelsom van verschillende ontslaggronden kan dan ook voldoende zijn. Zo kan het zijn dat de werkgever oordeelt dat een werknemer zijn werk niet langer goed genoeg uitvoert, de werknemer het daar niet mee eens is en er zo een verstoorde arbeidsrelatie ontstaat. In de huidige situatie moet dan ofwel het disfunctioneren volledig worden aangetoond of een verstoring van de arbeidsrelatie. Het zou zo kunnen zijn dat in de huidige situatie geen van beide redenen sterk genoeg zijn om ontslag te rechtvaardigen maar dat vanaf 1 januari 2020 een combinatie van deze redenen wel genoeg is om ontslag te verlenen.
De ontslagvergoeding
Alhoewel het voor een werkgever gemakkelijker wordt om een werknemer te ontslaan, wordt ontslag tegelijkertijd duurder bij het gebruik van de cumulatiegrond. Indien ontslag vanwege meerdere redenen wordt toegekend, kan de rechter oordelen dat naast de transitievergoeding een extra vergoeding tot maximaal 50% van de transitievergoeding betaald moet worden. De hoogte van deze extra vergoeding zal met name af gaan hangen van de aard en ernst van de verschillende ontslagredenen. De toekomst zal moeten uitwijzen welke omstandigheden doorslaggevend zijn voor het berekenen van de vergoeding. De verwachting is dat bij onderhandelingen een werkgever een vaststellingsovereenkomst met een werknemer sluit waarbij rekening wordt gehouden met een opslag bovenop de transitievergoeding.
Bij ontslag heeft een werknemer vaak recht op een transitievergoeding. Met de invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans wordt de toegankelijkheid van de regeling uitgebreid maar tegelijkertijd de financiële compensatie gematigd. Met de huidige regeling moet een werknemer minimaal twee jaren in dienst zijn om bij ontslag recht te hebben op een transitievergoeding. Vanaf 1 januari 2020 heeft een werknemer recht op een transitievergoeding vanaf de eerste werkdag. De hoogte van de transitievergoeding wordt echter versoberd. Waar een werknemer nu nog 1/3e bruto maandsalaris per jaar ontvangt en bij dienstverbanden langer dan tien jaar, 1/2e vanaf jaar tien, wordt dit nu veralgemeniseerd naar 1/3e bruto maandsalaris over de gehele periode. Daarnaast wordt de transitievergoeding niet langer afgerond op halve jaren maar wordt zij berekend over de daadwerkelijke duur.
Bovenstaand overzicht is een beknopte en feitelijke weergave voor veranderende regels in het ontslagrecht en kan niet worden opgevat als juridisch advies. Wordt u zelf ontslagen of wilt u iemand ontslaan? Neem dan vrijblijvend contact met ons op om uw specifieke omstandigheden te bespreken.